

Nieuwsbrief

cuba, een succesvol anti-model
vertaald uit A Green New Deal, Juli 2008, zie www.neweconomics.org
Cuba: het succes van het ‘anti-model’
Eén land, waarover meestal kwaad gesproken wordt in de westerse media, heeft de economische en ecologische schokken die klimaatverandering en piekolie voor de rest van de wereld in petto hebben reeds doorstaan. Kunnen wij hier lessen uit trekken? Het plotse einde van de toegang tot olie-invoer en de economische isolatie waren zo extreem in Cuba in 1990 – en de reactie op de schok zo in tegenstelling met de orthodoxe benaderingen én tegelijk zo succesvol – dat het in Washington DC doorging als het ‘anti-model’. Hoewel we mogen hopen dat de meeste landen nooit dezelfde ervaring van zulke snelle ontwenningskuur zullen moeten doorstaan, staat Cuba’s relatieve economische isolatie het dichtst bij wat we kunnen beschouwen als een laboratoriumvoorbeeld van aanpassing aan piekolie.
Na het uiteenvallen van de Sovjetunie verloor Cuba zijn goedkope toegang tot olie. Het land was hiervan zo sterk afhankelijk geworden voor zijn transport, landbouw en ruimere economie, dat het effect rampzalig was.
Terzelfdertijd moest het een van de langste en strengste economische embargo’s ooit opgelegd aan een land trotseren. In een hoekje van het Caribische gebied weigerde de VS om de Koude Oorlog te laten ontdooien. Cuba’s ligging, in het traject van het jaarlijkse orkaanseizoen, betekent ook dat het eiland regelmatig strijd moet leveren met extreme weersomstandigheden. Alles bij elkaar genomen zou Cuba een volledig verloren zaak moeten zijn – even hard toegetakeld door het weer als door zijn naburige supermacht.
Maar waarom staat Cuba, gezien al deze uitdagingen, niet op één lijn met de meest gefaalde staten in de wereld? Waarom heeft het geen verbrokkeld gezondheids- en onderwijssysteem? Waarom komt zijn bevolking niet om van de honger of lijdt ze niet onder endemische ondervoeding? Het antwoord kan gevonden worden in een sterke en centraal gecontroleerde economie, overheidsplanning, voorbereiding, en het feit dat de uitdagingen moedig en met verbeeldingskracht aangepakt werden.
Voor de ineenstorting van de Sovjetunie importeerde Cuba het grootse deel van wat het nodig had. Het exporteerde suiker en tabak naar de Sovjetunie voor een overeengekomen prijs en ontving in ruil olie, waarvan een deel opnieuw geëxporteerd werd. Deze carrousel creëerde verstorende stimulansen ten voordele van het beplanten van grote stukken land met gewassen bedoeld voor export. Dit soort industriële monoculturen is sterk olie-afhankelijk. Net voor de ineenstorting, in 1989, was drie keer meer land bestemd voor het telen van suiker dan voor de productie van voedselgewassen.
En dan daalde de olie-invoer met meer dan de helft, waardoor de economie verlamde en buitenlandse inkomsten van de heruitvoer drastisch verminderden. Het gebruik van chemische pesticiden en meststoffen daalde met 80 percent, daarbij de doodsklok luidend over de industriële landbouw. Het domino-effect hiervan op het dagelijkse leven was dramatisch. De beschikbaarheid van basisvoedsel, zoals tarwe en andere granen, daalde met de helft. De gemiddelde Cubaanse calorie-inname nam met meer dan een derde af in ongeveer 5 jaar tijd, resulterend in een gemiddeld gewichtsverlies van 9 kilo per persoon.
Maar in tegenstelling tot de situatie waarin vele landen zich vandaag bevinden, was Cuba in staat hier een antwoord op te bieden. Aanzienlijke en langetermijninvesteringen in wetenschap, techniek, gezondheidszorg en onderwijs zorgden er voor dat het land beschikte over goed ontwikkeld menselijk kapitaal, een sterk sociaal weefsel en de capaciteit om te handelen. Al voor de ‘olieschok’ onderzocht Cuba vormen van biologische landbouw die minder afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen. Toen de schok kwam, werd snel een systeem van regionale onderzoeksinstellingen, trainingscentra en voorlichtingsdiensten georganiseerd om de landbouwers te ondersteunen.(1)
Maar de fundamenten werden veel eerder gelegd. Opeenvolgende hervormingen vanaf het begin van de revolutie in 1959 verminderden de ongelijkheid en herverdeelden het landbezit. Hoewel dit dikwijls en gemakshalve over het hoofd gezien werd, bereikte Cuba in weinig meer dan 20 jaar niveaus van geletterdheid, gezondheid en voedingstoestand die de ontwikkelde wereld hen benijdde. En dit ondanks de economische boycot van de VS. Een ontwikkelde en gezonde bevolking waren de fundamenten waarop de miraculeuze overleving van Cuba gebouwd werd.
Dankzij deze sterktes werd de dreiging van ernstige voedseltekorten binnen de vijf jaar afgewend. In het hart van deze transitie na 1990 zat een snelle overgang naar het gebruik van biomeststoffen, biopesticiden, gewasrotatie, teeltcombinatie en het gebruik van dierkracht en mest. Met andere woorden: een grotendeels biologisch systeem. Het succes van kleine boerderijen en stedelijke boerderijen en tuinen was ook een belangrijke factor. Een onmiddellijke crisis werd afgewend door voedselprogramma’s die zich richtten op de meest kwetsbare groepen – ouderen, kinderen, zwangere vrouwen en jonge moeders – en een programma van voedselrantsoenering dat een minimumhoeveelheid voedsel voor iedereen garandeerde.
Het waren de grootschalige staatsboerderijen die de verandering het moeilijkst vonden. Kleinschalige boerderijen reageerden snel en hun productiviteit steeg tot boven het vroegere niveau. Omwille van het succes van de door boeren zelf geleide kleine boerderijen, werden de staatsboerderijen in 1993 omgevormd tot zogenoemde “basiseenheden van coöperatieve productie”: in het bezit van en geleid door de mensen die er werkten of als coöperatieve. Land werd ter beschikking gesteld van iedereen die een stedelijke tuinboerderij wilde opstarten.
Door de tekorten en stijgende voedselprijzen werd stedelijke landbouw een zeer winstgevende activiteit, die ook heel productief bleek. Van zodra de staat de stedelijke landbouwbeweging ondersteunde, groeide ze zeer snel. Veel van de achtertuinen in Cubaanse steden werden de nieuwe thuis voor voedselgewassen en boerderijdieren – bijna uitsluitend gekweekt en gehouden volgens biologische principes. De helft van het geconsumeerde voedsel in de hoofdstad, Havana, wordt geteeld in de tuinen van de stad zelf. Stadstuinen leveren 60% van de groenten die gegeten worden in Cuba.
De ervaring van Cuba geeft aan dat er nog een groot wereldwijd potentieel is voor stedelijke landbouw, dat momenteel amper aangesproken wordt. In Havana alleen zijn meer dan 26000 voedseltuinen. (2)
In een vergelijking, die waarschijnlijk niet graag gehoord zal worden door de huidige Amerikaanse overheid, herhaalt en overtreft Cuba’s recente ervaring wat Amerika bereikte tijdens zijn promotie voor ‘victory gardening’ tijdens de Tweede Wereldoorlog. Onder leiding van Eleanor Roosevelt werden in die tijd tussen de 30 en 40 percent van de groenten voor binnenlandse consumptie geproduceerd door de beweging van deze ‘overwinningstuinders’.
Cuba’s uiteindelijke transitie naar een meer zelfvoorzienend voedselsysteem verliep verre van probleemloos. Maar het toonde aan dat het mogelijk is om een bevolking te voeden onder extreme economische stress met weinig of zelfs geen input van fossiele brandstoffen. En, zoals tijdens de oorlog in Groot-Brittannië, waren er onverwachte positieve gevolgen.
Drastische vermindering van de consumptie, gekoppeld aan een ander dieet en veranderingen in levensstijl (mensen wandelden meer), veranderden de gezondheid van de bevolking. Terwijl de calorie-inname met meer dan een derde daalde, verdubbelde de proportie van fysiek actieve volwassenen en halveerde het aantal gevallen van zwaarlijvigheid. Tussen 1997 en 2002 daalde het aantal sterfgevallen te wijten aan diabetes met de helft, hartziekten met 35 per cent, beroertes met 20 per cent en alle oorzaken van sterfte tot net onder een vijfde (3). Deze bevindingen werden in 2007 gepubliceerd in the American Journal of Epidemiology en dragen een belangrijke boodschap over de mogelijke voordelen van een verminderde consumptie.
Het globale voedselsysteem is zowel afhankelijk van fossiele brandstoffen als een belangrijke bron van broeikasgassen en is uiteraard ook kwetsbaar voor klimaatsveranderingen. Een verminderde menselijke consumptie kan de gezondheidstoestand verbeteren, de last die we op het ecosysteem van onze aarde leggen verzachten en de noodzakelijke ruimte die we nodig hebben om te kunnen manoeuvreren in het geval van externe schokken vergroten. De auteurs van het artikel in The American Journal becommentariëren: ‘Deze resultaten suggereren dat maatregelen ontworpen om de energieopslag van de hele bevolking te verminderen, zonder de voedingswaarde te beïnvloeden, kunnen leiden tot een afname in diabetes, hart- en vaatziekten en sterfte. (4)
Maar het land heeft niet alleen leren leven met de olieschokken en de voedselcrisissen. In vergelijking met het tragische debacle in New Orleans na de orkaan Katrina, blijkt Cuba een voorbeeld in zijn vermogen om aan het klimaat gerelateerde rampen te doorstaan. Het is iets waarvan velen, ook de VS, kunnen leren. Vergeleken met de impact van Katrina in New Orleans, die meer dan duizend slachtoffers maakte en blijvende schade achterliet, eisten de 216 km/uur snelle winden van orkaan Michelle die Cuba in 2001 troffen slecht vijf levens – ondanks 20000 beschadigde huizen.
Duidelijke planning vóór het optreden van rampen, met een collectieve benadering geleid door de overheid maar in handen van het lokale niveau, redde levens en gaf de gemeenschappen de mogelijkheden om zich snel erna weer te herstellen. Zoals rampenexpert Dr Ben Wisner reageerde op de evacuatie van 700000 mensen van de 11 miljoen tellende bevolking: ‘Dit is een behoorlijke verwezenlijking, gezien Cuba’s verkrotte wagenpark, brandstoftekort en slechte wegen.’
Maar ondanks dit succes (en de gedeeltelijk onbedoelde positieve gevolgen) is de Cubaanse benadering volledig in tegenspraak met het model van ontwikkeling dat normaal gesponsord wordt door internationale financiële instellingen. Het wordt sterk geleid, is gericht op het vervullen van de binnenlandse noden eerder dan op export, is grotendeels biologisch en steunt op het succes van kleine boerderijen. Het is zo verschillend dat het door de Wereldbank bestempeld wordt als het ‘anti-model’, maar dan met ietwat verbaasd respect. (5) Ten minste één analist suggereert dat het Cubaanse experiment ‘veel van de sleutels voor de toekomstige overleving van de beschaving inhoudt.’
Zelfs wanneer radicale verschillen in geschiedenis en geografie mee in rekening genomen worden, zou het dwaas zijn voor een politicus die zich buigt over de toekomst van energieschokken, klimaatverandering en wankele economische vooruitzichten, om niet te leren van hoe Cuba hierop reageerde. De Cubaanse ervaring ondersteunt ook een groeiende en veel bredere literatuur die het verbreken van de relatie tussen consumptie en welzijn beschrijft, wanneer consumptie het punt overschrijdt waarop ‘voldoende’ menselijke behoeften zijn vervuld.
(1) Pfeiffer DA (2006) Eating fossil fuels – oil, food and the coming crisis in agriculture. (Gabriola
Island, BC, Canada: New Society Publishers).
(2) Novo GM, Murphy C (2001) ‘Urban agriculture in the city of Havana: A popular response to a
crisis’. Growing Cities Growing Food: Urban Agriculture on the Policy Agenda: A Reader on Urban
Agriculture. Resource Centres on Urban Agriculture and Food Security.
http://www.ruaf.org/node/82 [11 March 2008].
(3) Franco M, Ordunez P, Cabillaro B, Tapia Granados JA, Lazo M, Bernal JL, Guallar E, Cooper
RS (2007) ‘Impact of energy intake, physical activity, and population-wide weight loss on
cardiovascular disease and diabetes mortality in Cuba, 1980–2005’. American Journal of
Epidemiology 166(12):1374–1380.
(4) Ibid.
(5) Pfeiffer (2006) op. cit.
(vertaald uit A Green New Deal, Juli 2008, zie www.neweconomics.org; met dank aan Debbie Eraly).